1. Retorthuizen: dit waren grote bakstenen of stenen gebouwen, waar steenkool in retorten werd verwarmd om gas te produceren.
2. Gashouders: dit waren cilindrische tanks die werden gebruikt voor de opslag van gas, waardoor het tijdens perioden van piekvraag aan klanten kon worden gedistribueerd.
3. Zuiveringsinstallaties: deze werden gebruikt om het gas te zuiveren van onzuiverheden zoals koolstofdioxide en zwaveldioxide.
4. Steenkoolopslagfaciliteiten: Gasfabrieken hadden enorme hoeveelheden steenkool nodig en daarom hadden ze grote opslagplaatsen waar steenkool werd bewaard.
5. Schoorstenen: het proces van gasproductie was zeer vervuilend en daarom hadden gasfabrieken hoge schoorstenen om de giftige dampen in de atmosfeer af te voeren.
6. Gasnet: Het gas dat door de gasfabriek werd geproduceerd, werd via een netwerk van ondergrondse leidingen naar distributiepunten in de stad getransporteerd.
7. Controlekamers: Gasfabrieken hadden hoogopgeleide werknemers nodig om de productie en distributie van gas te bewaken, en dus hadden ze controlekamers waar het proces werd gecontroleerd.
8. Arbeidershuisvesting: Veel gasfabrieken bevonden zich in dorpen of steden en boden dus huisvesting aan arbeiders en hun gezinnen.
Publicatie datum: